1 | De gebruiker die authenticatie aanvraagt. |
Specifies the user requesting authentication. |
2 | Het wachtwoord van de gebruiker die authenticatie aanvraagt. |
Specifies the password of the user requesting authentication. |
3 | Het wachtwoord van de CHAP-gebruiker die authenticatie aanvraagt. |
Specifies the password of the CHAP user requesting authentication. |
4 | Het IP-adres van de NAS waar de aanvraag vandaan komt (alleen NPS) |
Specifies the IP address of the NAS where the request originates (NPS only). |
5 | Het fysieke poortnummer van de NAS waar de aanvraag vandaan komt |
Specifies the physical port number of the NAS where the request originates. |
6 | Het type service dat de gebruiker heeft aangevraagd |
Specifies the type of service that the user has requested. |
7 | Het protocol dat wordt gebruikt |
Specifies the protocol that is used. |
8 | Adres in frame dat voor de gebruiker wordt geconfigureerd |
Specifies the framed address that is configured for the user. |
9 | Het IP-subnetmasker dat voor de gebruiker wordt geconfigureerd |
Specifies the IP subnet mask that is configured for the user. |
10 | De routeringsmethode die door de gebruiker wordt gebruikt |
Specifies the routing method that is used by the user. |
11 | De naam van de filterlijst voor gebruiker die authenticatie aanvraagt. |
Specifies the name of filter list for the user requesting authentication. |
12 | De MTU (maximum transmission unit) die voor de gebruiker is geconfigureerd |
Specifies the maximum transmission unit (MTU) that is configured for the user. |
13 | Het te gebruiken compressieprotocol |
Specifies the compression protocol that is used. |
14 | Het IP-adres van host waarmee de gebruiker moet worden verbonden |
Specifies the IP address of the host to which the user should connect. |
15 | De service waarmee de gebruiker zich bij de host aanmeldt |
Specifies the service that connects the user to the host. |
16 | De TCP-poort waarmee de gebruiker moet worden verbonden |
Specifies the TCP port to which the user should connect. |
18 | Het bericht dat de gebruiker ziet als de authenticatieaanvraag wordt geaccepteerd of geweigerd. |
Specifies the message displayed to the user when the authentication request is accepted or rejected. |
19 | Het telefoonnummer voor terugbellen |
Specifies the callback phone number. |
20 | De naam van een locatie die door de NAS wordt aangeroepen |
Specifies the name of a location called by the NAS. |
22 | De routeringsgegevens die voor de gebruiker op de NAS worden geconfigureerd |
Specifies the routing information that is configured on the NAS for the user. |
23 | Het IPX-netwerknummer dat voor de gebruiker op de NAS wordt geconfigureerd |
Specifies the IPX network number configured on the NAS for the user. |
24 | Het aan de client verzonden kenmerk in een Access-Challenge-pakket |
Specifies the attribute sent to the client in an Access-Challenge packet. |
25 | De classificatie van accountingrecords |
Specifies the classification of accounting records. |
26 | De ondersteuning van merkgebonden NAS-functies |
Specifies the support of proprietary NAS features. |
27 | De tijdsduur (in seconden) voordat sessie wordt beëindigd |
Specifies the length of time, in seconds, before the session is terminated. |
28 | De tijdsduur niet-actief (in seconden) voordat sessie wordt beëindigd |
Specifies the length of idle time, in seconds, before the session is terminated. |
29 | De actie die NAS moet ondernemen nadat de service is voltooid |
Specifies the action that the NAS should take when service is completed. |
30 | Het door de gebruiker gekozen telefoonnummer |
Specifies the phone number dialed by the user. |
31 | Het telefoonnummer waarvan het gesprek afkomstig is |
Specifies the phone number from which the call originated. |
32 | De tekenreeks die de NAS identificeert waar de aanvraag vandaan komt (alleen NPS) |
Specifies the string that identifies the NAS that originated the request (NPS only). |
33 | De tekenreeks die door proxy-server is verzonden bij het doorsturen van een Access-Request-pakket |
Specifies the string sent by the proxy server when forwarding an Access-Request packet. |
34 | De host waarmee de gebruiker door LAT-service is verbonden |
Specifies the host to which user is connected by the Local Area Transport (LAT) service. |
35 | Het knooppunt waarmee de gebruiker door de LAT-service is verbonden |
Specifies the node to which user is connected by the Local Area Transport (LAT) service. |
36 | De LAT-groepcodes waarvoor de gebruiker is gemachtigd |
Specifies the Local Area Transport (LAT) group codes for which the user is authorized. |
37 | De AppleTalk-netwerknummer voor de verbinding met gebruiker (alleen als gebruiker een router is) |
Specifies the AppleTalk network number for the link to the user. This only applies when the user is a router. |
38 | Het AppleTalk-netwerknummer dat de NAS moet onderzoeken om het AppleTalk-knooppunt van de gebruiker toe te wijzen |
Specifies the AppleTalk network number that the NAS must query to allocate the user's AppleTalk node. |
39 | De standaard AppleTalk-zone voor de gebruiker |
Specifies the AppleTalk default zone for the user. |
40 | Geeft aan of een accountingpakket een brug-, routerings- of terminalserversessie start of stopt |
Specifies whether the Accounting packet starts or stops a bridging, routing or terminal server session |
41 | De tijdsduur (in seconden) dat de NAS hetzelfde accountingpakket heeft verzonden |
Specifies the length of time, in seconds, for which the NAS has been sending the same accounting packet. |
42 | Het aantal ontvangen octetten (achttallen) tijdens de sessie |
Specifies the number of octets received during the session. |
43 | Het aantal verzonden octetten (achttallen) tijdens de sessie |
Specifies the number of octets sent during the session. |
44 | De unieke numerieke tekenreeks waarmee de serversessie wordt aangeduid |
Specifies the unique numeric string that identifies the server session. |
45 | Geeft aan welke server een binnenkomend gesprek verifieert |
Specifies which server authenticated an incoming call. |
46 | De tijdsduur (in seconden) dat de sessie actief is |
Specifies the length of time, in seconds, for which the session has been active. |
47 | Het aantal pakketten dat tijdens de sessie is ontvangen |
Specifies the number of packets received during the session. |
48 | Het aantal pakketten dat tijdens de sessie is verzonden |
Specifies the number of packets sent during the session. |
49 | De reden voor het verbreken van een verbinding |
Specifies the reason that a connection was terminated. |
50 | De unieke, numerieke tekenreeks waarmee de multilinksessie wordt aangeduid |
Specifies the unique numeric string that identifies the multilink session. |
51 | Het aantal verbindingen in een multilinksessie |
Specifies the number of links in a multilink session. |
52 | Het aantal keren dat het item Acct-Input-Octets 4.294.967.295 heeft bereikt en weer op 0 werd ingesteld |
Specifies the number of times that the Acct-Input-Octets counter has reached 4,294,967,295 and been reset to 0. |
53 | Het aantal keren dat het item Acct-Output-Octets 4.294.967.295 heeft bereikt en weer op 0 werd ingesteld |
Specifies the number of times that the Acct-Output-Octets counter has reached 4,294,967,295 and been reset to 0. |
55 | Geeft aan dat dit kenmerk in een Accounting-Request-pakket wordt opgenomen om te registreren wanneer een bepaalde gebeurtenis op de NAS heeft plaatsgevonden. De tijd wordt aangegeven in seconden sinds 1 januari 1970. |
Specifies that this attribute is included in an Accounting-Request packet to record the time that a specific event occurred on the NAS. The time is denoted in seconds, since midnight of January 1, 1970. |
60 | De CHAP-challenge die door de NAS naar de CHAP-gebruiker wordt verzonden |
Specifies the CHAP challenge sent by the NAS to the CHAP user. |
61 | Het type fysieke poort dat wordt gebruikt door de NAS waar de aanvraag vandaan komt |
Specifies the type of physical port that is used by the NAS originating the request. |
62 | Het maximum aantal poorten dat de NAS de gebruiker aanbiedt |
Specifies the maximum number of ports that the NAS provides to the user. |
63 | De poort waarmee de gebruiker door LAT wordt verbonden |
Specifies the port with which the user is connected by Local Area Transport (LAT). |
64 | De gebruikte tunnelingprotocollen |
Specifies the tunneling protocols used. |
65 | Het te gebruiken transportmedium tijdens het maken van een tunnel voor protocollen (zoals L2TP) die via meerdere transporten kunnen werken |
Specifies the transport medium used when creating a tunnel for protocols (for example, L2TP) that can operate over multiple transports. |
66 | Het IP-adres van het beginpunt van de tunnel |
Specifies the IP address of the initiator end of the tunnel. |
67 | Het IP-adres van servereindpunt van de tunnel |
Specifies the IP address of the server end of the tunnel. |
69 | Het wachtwoord voor authenticatie bij een externe server. |
Specifies the password used for authenticating to a remote server. |
70 | Het gebruikerswachtwoord voor AppleTalk Remote Access Protocol (ARAP) |
Specifies the user password for AppleTalk Remote Access Protocol (ARAP). |
71 | De gegevens die de NAS moet verzenden naar de gebruiker in het vlagpakket van de ARAP-functie (AppleTalk Remote Access Protocol) |
Specifies the information that the NAS sends to the user in the AppleTalk Remote Access Protocol (ARAP) flags packet. |
72 | De manier waarop de ARAP-zonelijst moet worden gebruikt (AppleTalk Remote Access Protocol) |
Specifies the way in which the AppleTalk Remote Access Protocol (ARAP) zone list is used. |
73 | De te gebruiken ARAP-beveiligingsmodule (AppleTalk Remote Access Protocol) in een Access-Challenge-pakket |
Specifies the AppleTalk Remote Access Protocol (ARAP) security module used in an Access-Challenge packet . |
74 | Challenge of respons van eigenlijke ARAP-beveiligingsmodule (AppleTalk Remote Access Protocol) |
Specifies the AppleTalk Remote Access Protocol (ARAP) security module challenge or response. |
75 | Het aantal keren dat een gebruiker de authenticatie kan proberen, voordat de NAS de verbinding verbreekt. |
Specifies the number of times the user can try to be authenticated before the NAS terminates the connection. |
76 | Geeft aan of de NAS een echo van de reactie van de gebruiker moet weergeven als de reactie wordt ingevoerd |
Specifies to the NAS whether or not it should echo the user's response as it is typed. |
77 | Het soort verbinding van de gebruiker |
Specifies the nature of the user's connection. |
78 | Het type te gebruiken gebruikersprofiel. Het profiel wordt in een Access-Accept-pakket vanaf een RADIUS-proxyserver naar een RADIUS-proxyclient verzonden en dient niet naar een NAS te worden verzonden. |
Specifies the type of user profile used. This profile is sent in an Access-Accept packet from a RADIUS proxy server to a RADIUS proxy client (not to a NAS). |
79 | De codering van de EAP-gegevens (Extended Access Protocol) om inbelgebruikers EAP voor authenticatiedoeleinden te laten gebruiken zonder EAP op de NAS te hoeven implementeren. |
Specifies the encoding of Extensible Authentication Protocol (EAP) information to allow dial-in users to use EAP to authenticate without implementing EAP on the NAS. |
80 | Geeft aan dat Access-Request-pakketten worden ondertekend om woordenboekaanvallen op CHAP-, ARAP- of EAP-authenticatiemethoden te voorkomen. |
Specifies that Access-Request packets are signed to prevent dictionary attacks on CHAP, ARAP, or EAP authentication methods. |
81 | De groeps-id voor een sessie via een tunnel |
Specifies the Group ID for a tunneled session. |
82 | De tunnel waaraan een sessie is toegewezen |
Specifies the tunnel to which a session is assigned. |
83 | De relatieve voorkeur die aan elke tunnel is toegewezen als er meer dan één reeks met tunnelingkenmerken aan de tunnelinitiator wordt geretourneerd |
Specifies the relative preference assigned to each tunnel when more than one set of tunneling attributes is returned to the tunnel initiator. |
85 | De lengte van de interval (in seconden) tussen elke tussentijdse update die door de NAS wordt verzonden |
Specifies the length of the interval (in seconds) between each interim update that the NAS sends. |
86 | Het aantal verloren gegane pakketten op een bepaalde verbinding |
Specifies the number of packets that are lost on a given link. |
87 | De NAS-poort waarop de gebruiker middels een tekereeks wordt geverifieerd |
Specifies the port of the NAS that authenticates the user by using a text string. |
88 | De naam van een toegewezen adresgroep die voor de toewijzing van een adres aan de gebruiker moet worden gebruikt |
Specifies the name of an assigned address pool that should be used to assign an address for the user. |
90 | De naam die tijdens de authenticatiefase van het maken van een tunnel door de tunnelinitiator wordt gebruikt. |
Specifies the name used by the tunnel initiator during the authentication phase of tunnel establishment. |
91 | De naam die tijdens de authenticatiefase van het maken van een tunnel door de tunnelterminator wordt gebruikt. |
Specifies the name used by the tunnel terminator during the authentication phase of tunnel establishment. |
108 | De vertraging (in seconden) voordat de Ascend NAS de gebruiker terugbelt |
Specifies the delay (in seconds) before the Ascend NAS calls the user back. |
120 | Het poortnummer van de modem die de Ascend NAS gebruikt |
Specifies the port number for the modem that the Ascend NAS is using. |
121 | De sleufnummer van de modem dat de Ascend NAS gebruikt |
Specifies the slot number for the modem that the Ascend NAS is using. |
122 | Het shelf-nummer voor de modem dat de Ascend NAS gebruikt |
Specifies the shelf number for the modem that the Ascend NAS is using. |
125 | De maximumtijd (in minuten) voordat de Ascend NAS een verbinding verbreekt |
Specifies the maximum time (in minutes) before the Ascend NAS terminates a connection. |
126 | De routevoorkeur van de Ascend NAS |
Specifies the route preference for the Ascend NAS. |
131 | Geeft aan of bellen wordt toegestaan |
Specifies whether dial-out access is allowed. |
132 | De door de Ascend NAS te gebruiken gateway |
Specifies the gateway used by the Ascend NAS. |
135 | De primaire DNS-naam die door de Ascend NAS wordt gebruikt |
Specifies the primary DNS name used by the Ascend NAS. |
136 | De secundaire DNS-naam die door de Ascend NAS wordt gebruikt |
Specifies the secondary DNS name used by the Ascend NAS. |
139 | Het IP-adres van server waarop de gebruiker een account heeft |
Specifies the IP address of the server on which the user has an account. |
141 | Het gedeelde geheim van server waarop de gebruiker een account heeft |
Specifies the shared secret of the server on which the user has an account. |
152 | Geeft aan dat de gebruiker een multicastclient van de Ascend NAS is |
Specifies that the user is a multicast client of the Ascend NAS. |
153 | De tijd (in seconden) die de Ascend NAS wacht voordat een ander pakket van een multicastclient wordt geaccepteerd |
Specifies the time (in seconds) that the Ascend NAS waits before accepting another packet from a multicast client. |
154 | Het subnetmasker dat voor de lokaal genummerde interface in gebruik is |
Specifies the subnet mask that is being used for the local numbered interface. |
155 | Het IP-adres van de genummerde interface aan het externe eind van een verbinding |
Specifies the IP address of the numbered interface at the remote end of a link. |
156 | De permanente virtuele verbinding (PVC) waarvoor het gebruikersprofiel een eindpunt is |
Specifies the permanent virtual circuit (PVC) for which the user profile is an endpoint. |
157 | Geeft aan of de frame relay-koppeling automatisch in een Frame relay-profiel beschikbaar is |
Specifies whether the Frame Relay link becomes available automatically in a Frame Relay profile. |
158 | De relatie tussen een groep permanente virtuele verbindingen (PVC's) in het Frame Relay-profiel |
Specifies the association of a group of permanent virtual circuits (PVCs) within the Frame Relay profile. |
159 | Het type verbinding dat door het Frame relay-profiel wordt gebruikt |
Specifies the type of connection that is used by the Frame Relay profile. |
160 | Het verbindingsbeheerprotocol dat wordt gebruikt tussen de Ascend NAS en de Frame Relay-schakeling in een Frame Relay-profiel |
Specifies the link management protocol that is used between the Ascend NAS and the Frame Relay switch in a Frame Relay profile. |
161 | De interval (in seconden) tussen Ascend NAS-aanvragen voor volledige statusrapporten in een Frame Relay-profiel |
Specifies the interval (in seconds) between Ascend NAS requests for full status reports in a Frame Relay profile. |
162 | Het aantal fouten tijdens door Ascend-FR-DCE-N393 gecontroleerde gebeurtenissen die ervoor zorgen dat de netwerkkant de procedures aan de gebruikerskant niet-actief verklaart |
Specifies the number of errors that occurred during Ascend-FR-DCE-N393-monitored events, causing the network to render user-originating procedures inactive. |
163 | Het aantal fouten tijdens door Ascend-FR-DTE-N393 gecontroleerde gebeurtenissen die ervoor zorgen dat de gebruikerskant de procedures aan de netwerkkant niet-actief verklaart |
Specifies the number of errors that occurred during Ascend-FR-DTE-N393-monitored events, causing the user to render the network-originating procedures inactive. |
164 | Het aantal door DCE gecontroleerde gebeurtenissen. Een verbinding wordt als actief beschouwd als de waarde van Ascend-FR-DCE-N393 niet wordt bereikt |
Specifies the DCE-monitored event count. A link is considered active if the value of the Ascend-FR-DCE-N393 attribute is not reached. |
165 | Het aantal door DTE gecontroleerde gebeurtenissen. Een verbinding wordt als actief beschouwd als de waarde van Ascend-FR-DTE-N393 niet wordt bereikt |
Specifies the DTE-monitored event count. A link is considered active if the value of the Ascend-FR-DTE-N393 attribute is not reached. |
166 | De timer voor controle van de verbindingsintegriteit (in seconden) |
Specifies the Link Integrity Verification polling timer (in seconds). |
167 | De tijdsduur die de eenheid moet wachten tussen Status Inquiry-berichten |
Specifies the time that the unit waits between Status Inquiry messages. |
169 | De tijdsduur (in seconden) die een Terminal Server-verbinding niet-actief moet zijn voordat de Ascend NAS de sessie verbreekt |
Specifies the length of time (in seconds) that a terminal server connection must be idle before the Ascend NAS disconnects the session. |
170 | Bepalen of de Ascend NAS een niet-actief-timer voor Terminal Server gebruikt en zo ja, of zowel de gebruiker als de host niet-actief moeten zijn voordat de Ascend NAS de sessie verbreekt |
Specifies whether the Ascend NAS uses a terminal server idle timer and, if it does, whether both the user and the host must be idle before the Ascend NAS disconnects the session. |
171 | De methode die de Ascend NAS gebruikt om gegevensverkeer te controleren op een Multilink Protocol Plus (MP+)-gesprek |
Specifies the method that the Ascend NAS uses to monitor traffic on a Multilink Protocol Plus (MP+) call. |
172 | Het oorspronkelijke aantal kanalen dat een Ascend NAS maakt bij het starten van bepaalde aanroepen |
Specifies the initial number of channels created by an Ascend NAS when originating certain calls. |
173 | Het minimum aantal kanalen dat in een Multilink Protocol Plus (MP+)-aanroep wordt gebruikt |
Specifies the minimum number of channels that are used in a Multilink Protocol Plus (MP+) call. |
174 | De configuratie van een statische IPX-route (alleen voor Ascend) |
Specifies the configuration of a static IPX route (Ascend only). |
175 | Hiermee wordt bepaald of de NAS FT1-AIM- of FT1-B&O-gesprekken begint of dat wordt gewacht totdat vanaf de externe kant zo'n aanroep wordt geïnitieerd |
Specifies whether the NAS initiates FT1-AIM or FT1-B&O calls or waits for a remote end to initiate such calls. |
176 | De profielnaam van een back-upprofiel voor een vaste verbinding |
Specifies the profile name of a backup profile for a permanent link. |
177 | Het type permanente verbinding dat wordt gebruikt |
Specifies the type of permanent connection used. |
178 | De permanente virtuele verbindingen (PVC's) die door de WAN-verbinding worden gebruikt |
Specifies the permanent virtual circuits (PVCs) that are used by the WAN link. |
179 | De DLCI (Data Link Connection Indicator) die het verbindingprofiel naar de Frame Relay-schakeling identificeert |
Specifies the Data Link Connection Identifier (DLCI) that identifies the connection profile to the Frame Relay switch. |
180 | De naam van het Frame Relay-profiel voor deze verbinding |
Specifies the name of the Frame Relay profile for this connection. |
181 | Het wachtwoord van de binnenkomende beller op een AppleTalk Remote Access-verbinding |
Specifies the password of the incoming caller on an AppleTalk remote access connection. |
182 | Het unieke adres van het IPX-knooppunt |
Specifies the unique IPX node address. |
183 | Het IP-adres van de interne agent in een ATMP-bewerking |
Specifies the IP address of the home agent in an ATMP operation. |
184 | Het wachtwoord dat de externe agent bij een ATMP-bewerking naar de interne agent stuurt. |
Specifies the password sent by the remote agent the to home agent in an ATMP operation. |
185 | Het verbindingsprofiel op basis waarvan de interne agent pakketten verzendt die bij een ATMP-bewerking door het mobiele knooppunt zijn ontvangen |
Specifies the connection profile, through which the home agent sends packets that are received by a mobile node in ATMP operation. |
186 | De UDP-poort van de externe agent op basis waarvan berichten naar de interne agent worden verzonden |
Specifies the UDP port remote agent that sends messages to the home agent. |
187 | De id van een multilinkbundel (multichannel Multilink Protocol- of Multilink Protocol Plus-gesprek) |
Specifies the ID of a Multilink bundle (multichannel Multilink Protocol or Multilink Protocol Plus call). |
188 | Het aantal resterende sessies dat in een Multilink-bundel blijft (multichannel Multilink Protocol- of Multilink Protocol Plus-gesprek). Deze informatie wordt in een Accounting-Stop-pakket vermeld. |
Specifies the number of sessions that remain in a Multilink bundle (multichannel Multilink Protocol or Multilink Protocol Plus call). This information is reported in an Accounting-Stop packet. |
189 | Het IP-adres van het doel van het eerste pakket dat via een geverifieerde verbinding werd ontvangen |
Specifies the destination IP address of the first packed received through an authenticated connection. |
190 | Het aantal ontvangen invoeroctetten (achttallen) dat vóór authenticatie werd ontvangen. |
Specifies the number of input octets that are received before authentication. |
191 | Het aantal verzonden uitvoeroctetten (achttallen) dat vóór authenticatie wordt verzonden. |
Specifies the number of output octets that are sent before authentication. |
192 | Het aantal ontvangen invoerpakketten dat vóór authenticatie wordt ontvangen. |
Specifies the number of input packets that are received before authentication. |
193 | Het aantal verzonden uitvoerpakketten dat vóór authenticatie wordt verzonden. |
Specifies the number of output packets that are sent before authentication. |
194 | De tijdsduur (in seconden) voordat de sessie door de Ascend NAS wordt beëindigd |
Specifies the length of time (in seconds) before the session is terminated by the Ascend NAS. |
196 | De status van de verbinding voordat deze wordt verbroken |
Specifies the state of the connection before it is terminated. |
197 | De gegevenssnelheid van de verbinding (in bits per seconde) |
Specifies the data rate of the connection (in bits per second). |
198 | De tijdsduur (in seconden) tussen het tijdstip waarop de verbinding tot stand komt en dat authenticatie is voltooid. |
Specifies the length of time (in seconds) between the time that a call connects and the time that authentication is complete. |
199 | De tijdsduur (in minuten) tussen authenticaties die een token in cache kan blijven bestaan als een gesprek niet-actief is (alleen voor Ascend NAS). |
Specifies the length of time (in minutes) for which a cached token can remain alive between authentications if a call is idle (Ascend NAS only). |
200 | De methode die RADIUS gebruikt om wachtwoorden te verwerken die worden ontvangen van gebruikers die een server met een beveiligingskaart moeten gebruiken |
Specifies the method that RADIUS uses to handle passwords that received from users who are required to use a hand-held security card server. |
201 | Geeft aan of extra authenticatie is vereist voor met CLID geverifieerde gesprekken (alleen voor Ascend NAS). |
Specifies whether additional authentication is required for Called Line Identification (CLID)-authenticated calls (Ascend NAS only). |
202 | Het aantal actieve sessies van de klasse die is opgegeven in het kenmerk Class |
Specifies the number of active sessions of the type of class specified in the Class attribute. |
203 | De aanmeldingsnaam van de Ascend NAS-aanmeldingsnaam voor PPP-authenticatie. |
Specifies the Ascend NAS login name for PPP authentication. |
204 | De levensduur van de authenticatie via een token in cache of via een beveiligingskaart (alleen voor Ascend NAS). |
Specifies the lifetime of cached token or hand-held security card authentication (Ascend NAS only). |
205 | Vragen naar gebruikersinvoer in de menu-interface van terminalserver (alleen voor Ascend NAS) |
Specifies the prompt for user input in the terminal server menu (Ascend NAS only). |
206 | Een enkelvoudig menu-item voor een Ascend NAS-gebruikersprofiel |
Specifies a single menu item for an Ascend NAS user profile. |
208 | Het aantal dagen dat het wachtwoord van een gebruiker geldig is (alleen voor Ascend NAS) |
Specifies the number of days for which user's password is valid (Ascend NAS only). |
209 | Het IP-adres waarheen Ascend NAS pakketten van de gebruiker doorstuurt |
Specifies the IP address to which Ascend NAS redirects packets from the user. |
210 | Geeft aan dat de Ascend PPP-implementatie geen sleufcompressie moet gebruiken tijdens het verzenden van pakketten die met Van Jacobsen zijn gecomprimeerd |
Specifies that the Ascend PPP implementation must not use slot compression when sending packets that are compressed through Van Jacobsen compression. |
211 | Geeft aan dat de Ascend PPP-implementatie de waarde 0x0037 moet gebruiken voor het Van Jacobsen-compressietype |
Specifies that the Ascend PPP implementation must use the value of 0x0037 value for the Van Jacobsen compression type. |
212 | De asynchrone besturingstekentoewijzing die Ascend PPP-implementatie moet gebruiken tijdens de PPP-sessie (alleen voor Ascend NAS) |
Specifies the async control character map that the Ascend PPP implementation must use during the PPP session (Ascend NAS only). |
213 | Extra vraag naar gebruikersinvoer (los van aanmelding en wachtwoord) (alleen voor Ascend NAS) |
Specifies an additional prompt (other than the login and password prompts) for user input (Ascend NAS only). |
214 | Geeft aan dat het wachtwoord wordt versleuteld bij de overdracht tussen de RADIUS-server en Ascend NAS. Dit kenmerk wordt gebruikt in plaats van Ascend-Send-Passwd. |
Specifies that the password is encrypted when passed between the RADIUS server and the Ascend NAS. This attribute is used in place of Ascend-Send-Passwd. |
215 | De ontvangen waarde van inbelgebruiker, die wordt gebuikt om het versleutelde wachtwoord te controleren |
Specifies the value received from the dial-in user that is used to verify the encrypted password. |
216 | De modus van de IPX-router |
Specifies the mode of the IPX router. |
217 | Een IP-adresgroep bepalen voor dynamische toewijzing |
Specifies an IP address pool for dynamic assignment. |
218 | Het indexnummer van de IP-adresgroep die de gebruiker voor dynamische adrestoewijzing moet gebruiken |
Specifies the index number of the IP address pool that the user must use for dynamic address assignment. |
219 | Geeft aan of het verbindingsprofiel de Frame Relay-omleidingsmodus gebruikt (alleen voor Ascend NAS) |
Specifies whether the connection profile uses Frame Relay redirect mode (Ascend NAS only). |
220 | De naam van het Frame Relay-profiel |
Specifies the name of the Frame Relay profile. |
221 | De aanwezigheid van een DLCI (Data Link Connection Indicator) voor het gebruikerprofiel in een Frame Relay-omleidingsverbinding |
Specifies the presence of a Data Link Connection Identifier (DLCI) for the user profile in a Frame Relay redirect connection. |
222 | De methode die Ascend NAS gebruikt om IPX Watchdog-aanvragen te verwerken tijdens IPX-bridging |
Specifies the method that the Ascend NAS uses to handle IPX Watchdog protocol requests during IPX bridging. |
223 | De tijdsduur (in minuten) dat een Ascend NAS antwoordt op IPX Watchdog-aanvragen |
Specifies the length of time (in minutes) for which an Ascend NAS responds to IPX Watchdog protocol requests. |
224 | Het IPX-adres dat de NAS gebruikt tijdens het verbinden met IPX-routers die genummerde interfaces nodig hebben |
Specifies the IPX address that is used by the NAS when connecting to IPX routers that require numbered interfaces. |
225 | Het aantal virtuele hops van de route |
Specifies the virtual hop count of the route. |
226 | Het type telefoonnummer dat de MAX kiest |
Specifies the type of phone number that the MAX dials. |
227 | Het telefoonnummer dat de Ascend NAS kiest om de brugrouter of het knooppunt te bereiken aan de externe kant van de verbinding |
Specifies the phone number that the Ascend NAS dials to reach the bridge, router, or node at the remote end of the link. |
228 | Geeft aan dat IP-routering is ingeschakeld |
Specifies that IP routing is enabled. |
229 | Geeft aan dat IPX-routering is ingeschakeld |
Specifies that IPX routing is enabled. |
230 | Geeft aan of protocolonafhankelijke bridging voor de actieve verbinding wordt gebruikt |
Specifies that protocol-independent bridging is used for the current connection. |
231 | Het protocol dat wordt gebruikt voor naam-/wachtwoordauthenticatie (volgend op de CLID-authenticatie). |
Specifies the protocol used for name-password authentication (following Called Link Identification [CLID] authentication). |
232 | Het wachtwoord dat bij uitgaande gesprekken door NPS naar de externe kant van een verbinding wordt verzonden |
Specifies the password sent by NPS to the remote end of a connection on outgoing calls. |
234 | Het percentage bandbreedtegebruik, waarna de Ascend NAS de bandbreedte vergroot of verkleint. |
Specifies the percentage of bandwidth used, after which the Ascend NAS adds or subtracts bandwidth. |
235 | Het maximum aantal kanalen dat voor een MP+-gesprek is toegestaan |
Specifies the maximum number of channels allowed on a Multilink Protocol Plus (MP+) call. |
236 | Het aantal kanalen dat de Ascend NAS toevoegt als de bandbreedte handmatig of automatisch tijdens een gesprek wordt gewijzigd |
Specifies the number of channels that the Ascend NAS adds when bandwidth changes either manually or automatically during a call. |
238 | De tijdsduur (in seconden) die de Ascend NAS nodig heeft als voorbeeld voor het berekenen van het gemiddelde lijngebruik (ALU) voor verzonden gegevens |
Specifies the length of time (in seconds) that the Ascend NAS uses as a sample for calculating the average line utilization (ALU) for transmitted data. |
239 | Het DBA-algoritme (Dynamic Bandwidth Allocation) dat wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde lijngebruik (ALU) van verzonden gegevens |
Specifies the Dynamic Bandwidth Allocation (DBA) algorithm used for calculating the average line utilization (ALU) for transmitted data. |
240 | De waarde in seconden waarmee het gemiddelde lijngebruik (ALU) van verzonden gegevens de drempel moet overschrijden alvorens de Ascend NAS bandbreedte toevoegt. Deze drempel wordt door het kenmerk Ascend-Target-Util bepaald. |
Specifies the threshold, in seconds, that the average line utilization (ALU) for transmitted data must exceed before the Ascend NAS adds bandwidth. This threshold is specified by the Ascend-Target-Util attribute. |
241 | De waarde in seconden waarmee het gemiddelde lijngebruik (ALU) van verzonden gegevens onder de drempel valt alvorens de Ascend NAS bandbreedte verwijderd. Deze drempel wordt door het kenmerk Ascend-Target-Util bepaald. |
Specifies the threshold, in seconds, that the average line utilization (ALU) for transmitted data must fall below before the Ascend NAS removes bandwidth from a session. This threshold is specified by the Ascend-Target-Util attribute. |
242 | Het gegevensfilter voor de Ascend NAS |
Specifies the data filter for the Ascend NAS. |
243 | Het gespreksfilter voor de Ascend NAS |
Specifies the call filter for the Ascend NAS. |
244 | De tijdsduur (in seconden) die de Ascend NAS wacht voordat een gesprek wordt verwijderd, als een sessie niet actief is |
Specifies the length of time, in seconds, that the Ascend NAS waits before clearing a call when a session is inactive. |
245 | Het aantal seconden niet-actief dat de Ascend NAS wacht voordat een van de kanalen van een niet-actieve verbinding wordt gebruikt voor een nieuw gesprek |
Specifies the number of idle seconds that the Ascend NAS waits before using one of the channels of an idle link for a new call. |
246 | Geeft aan of terugbellen op Ascend NAS wordt in- of uitgeschakeld |
Specifies that callback is either enabled or disabled on the Ascend NAS. |
247 | De gegevensservice die door de Ascend NAS wordt gebruikt |
Specifies the data service used by the Ascend NAS. |
248 | Geeft aan of de Ascend NAS alleen het 56 kbps-gedeelte van een kanaal gebruikt (zelfs als de volledige 64 kbps beschikbaar is) |
Specifies that the Ascend NAS use only the 56-Kbps portion of a channel (even when the full 64 Kbps channel is available for use). |
249 | Het rekeningnummer voor gesprekskosten van de lijn |
Specifies the billing number for charges incurred on the line. |
250 | De T1 PRI-service die door de NAS wordt gebruikt |
Specifies the T1 PRI service that is used by NAS. |
251 | De IEC (Interexchange Carrier) in de V.S. die u voor interlokale gesprekken via een T1 PRI-lijn gebruikt |
Specifies the U.S Interexchange Carrier (IEC) that you use for long distance calls over a T1 PRI line. |
252 | Een lijst met hosts waarmee een gebruiker een Telnet-sessie tot stand kan brengen |
Specifies a list of hosts to which a user can establish a Telnet session. |
253 | Het IP-adres dat tijdens IPCP-onderhandelingen aan de beleenheid rapporteert |
Specifies the IP address reporting to the calling unit during IPCP negotiations. |
254 | Het percentage bandbreedtegebruik waar beneden de Ascend-NAS een enkelkanaals Multilink Protocol Plus (MP+)-gesprek verwijdert |
Specifies the percentage of bandwidth utilization, below which the Ascend NAS clears a single-channel Multilink Protocol Plus (MP+) call. |
4096 | Het adres in frame dat voor gebruiker wordt geconfigureerd (alleen voor intern gebruik door NPS) |
Specifies the framed address configured for the user (for NPS internal use only). |
4097 | Het telefoonnummer voor terugbellen (alleen voor intern gebruik door NPS) |
Specifies the phone number used for callback (for NPS internal use only). |
4099 | Het telefoonnummer waarvan het gesprek afkomstig is (alleen voor intern gebruik door NPS) |
Specifies the phone number from which the call originated (for NPS internal use only). |
4100 | De routeringsgegevens die voor de gebruiker op de NAS zijn geconfigureerd (alleen voor intern gebruik door NPS) |
Specifies the routing information configured on the NAS for the user (for NPS internal use only). |
4101 | Geeft aan dat de inbeleigenschappen van de gebruiker worden genegeerd |
Specifies that the user's dial-in properties are ignored. |
4102 | De tijdsperiodes en dagen van de week dat een gebruiker verbinding mag maken |
Specifies the time periods and days of week during which user is allowed to connect. |
4104 | De toegestane poorttypen voor een verbinding |
Specifies the port types permitted for a connection. |
4105 | De toegestane authenticatietypen voor een verbinding. |
Specifies the authentication types permitted for a connection. |
4106 | De toegestane EAP-versleutelingsmodi voor een verbinding |
Specifies the EAP encryption modes that are permitted for a connection. |
4107 | Het gedeelde geheim dat door de NAS wordt gebruikt |
Specifies the shared secret that is used by the NAS. |
4108 | Het IP-adres van de RADIUS-client (alleen NPS) |
Specifies the IP address of the RADIUS client (NPS only). |
4116 | De fabrikant van de RADIUS-proxy of NAS (alleen NPS) |
Specifies the manufacturer of the RADIUS proxy or NAS (NPS only). |
4117 | De poort die NPS voor communicatie met de client gebruikt |
Specifies the port that NPS uses to communicate with the client. |
4127 | Het authenticatieschema dat wordt gebruikt om de gebruiker te verifiëren. |
Specifies the authentication scheme that is used to verify the user. |
4128 | De beschrijvende naam van de RADIUS-client. (alleen NPS) |
Specifies the friendly name for the RADIUS client (NPS only). |
4131 | De Windows-groepen waarvan de gebruiker lid is |
Specifies the Windows groups that the user belongs to. |
4132 | De beschrijvende EAP-naam |
Specifies the EAP friendly name. |
4149 | De beschrijvende naam van het netwerktoegangsbeleid |
Specifies the friendly name of the network access policy. |
4158 | Hiermee wordt bepaald of NPS automatisch het klassekenmerk genereert. NPS genereert het klassekenmerk normaliter automatisch. |
Specifies whether NPS automatically generates the class attribute. NPS automatically generates the class attribute by default. |
4161 | Het certificaatdoeleinde of de OID's in decimale-puntindeling die bij het uitvoeren van authenticatie op basis van certificaten (EAP-TLS) zijn toegestaan. |
Specifies the certificate purpose or usage object identifiers (OIDs), in dotted decimal notation, that are allowed for when performing certificate-based authentication with EAP-TLS. |
4162 | Geeft aan dat het kenmerk voor de time-out van sessies automatisch wordt gegenereerd. |
Specifies that the Session-Timeout Attribute is automatically generated. |
4163 | Geeft aan of NPS automatisch de time-out voor sessies genereert op basis van het verlopen van een gebruikersaccount en beperkingen van aanmeldingstijden. NPS genereert de time-out voor sessies standaard niet automatisch. |
Specifies whether NPS automatically generates the session timeout based on user account expiration and time-of-day restrictions. NPS does not automatically generate the session timeout by default. |
4165 | Geeft het IP-verkeersfilter aan dat door de Routing and Remote Access-service wordt gebruikt wanneer de verbinding in een beperkte status wordt uitgevoerd. |
Specifies the IP traffic filter that is used by the Routing and Remote Access service when the connection is in a restricted state. |
4166 | Geeft de tijd (in seconden) aan dat de verbinding in een beperkte status kan verkeren alvorens de verbinding wordt verbroken. |
Specifies the time (in seconds) that the connection can remain in a restricted state before being disconnected. |
4168 | Bepaalt dat Windows-autorisatie is ingeschakeld van gebruikers die door de externe RADIUS-server zijn geautoriseerd. Bijvoorbeeld voor gebruik met Passport-gebruikerskoppelingen. |
Specifies that Windows authorization is enabled for users authenticated by the remote RADIUS server (for example, use with Passport user mapping). |
4169 | Bepaalt het UPN-achtervoegsel van de gebruikerskoppeling tussen Passport en Windows. |
Specifies the UPN suffix of the Passport to Windows user mapping. |
4170 | Hiermee wordt een id opgegeven voor een tunnel waarmee de kenmerken van de tunnel worden gegroepeerd. |
Specifies an identifier for a tunnel, by which the tunnel's attributes are grouped. |
5000 | Cisco AV Pair VSA |
Specifies the Cisco AV Pair VSA. |
6000 | De QoS-waarden die de switch gebruikt voor de gegevenspakketten die de gebruiker heeft verzonden. |
Specifies the Quality of Service values that the switch uses for the packets sent by the user. |
6001 | De prioriteitswaarde voor IEEE 802.1p |
Specifies the IEEE 802.1p priority value. |
8110 | Hiermee wordt de DHCP-gebruikersklasse opgegeven die moet worden gebruikt door de DHCP-servers voor adrestoewijzing |
Specifies the DHCP User Class to be used by the DHCP server for address assignment |
8111 | Hiermee wordt de status van de NAP-beperkingen opgegeven van de client die de aanvraag doet |
Specifies NAP restriction status of the client making the request |
8120 | Hiermee wordt de periode opgegeven waarna netwerkbeperkingen moeten toegepast op niet-compatibele computers |
Specifies the time after which network restriction is to be applied to noncompliant computers |
8121 | Hiermee wordt de URL opgegeven die aan de NAP-client wordt doorgegeven voor het aanduiden van een bron die voor de gebruiker beschikbaar is |
Specifies the URL given to the NAP client to identify a resource available to the user |
8123 | Hiermee wordt opgegeven dat de computer die aan deze aanvraag is gekoppeld, geen mogelijkheden heeft om een NAP-statusverklaring in te dienen. |
Specifies that the computer associated with this request is not capable of submitting a NAP health statement. |
8124 | Hiermee wordt het resultaat van de NAP-statuscontrole opgegeven die met deze aanvraag wordt uitgevoerd |
Specifies the result of the NAP health check performed with this request |
8125 | Hiermee wordt de lijst opgegeven met systeemstatuscontroles ter evaluatie van deze aanvraag |
Specifies the list of System Health Validators evaluating this request |
8132 | Hiermee wordt het type netwerktoegangsserver opgegeven dat de aanvraag indient |
Specifies the type of network access server submitting the request |
8133 | Hiermee wordt de sessie opgegeven waarin deze statusaanvraag wordt verwerkt |
Specifies the session in which this health request is being processed |
8134 | Hiermee wordt een geheugensteun opgegeven over welk vooraf geconfigureerd IPsec-beleid moet worden toegepast op de client. |
Specifies a hint for which pre-configured IPSec policy to apply to the client. |
8135 | Hiermee wordt een geheugensteun opgegeven of te bepalen of de HCEP-nettolading kan worden gebruikt voor het versleutelen en ondertekenen van gegevens. |
Specifies a hint for determining whether the HCEP payload can be used for encrypting and signing data. |
8136 | Hiermee wordt opgegeven dat deze computer automatisch moet worden bijgewerkt |
Specifies that this machine should be automatically updated |
8145 | Hiermee worden de IPv4-adressen opgegeven voor NAP-herstelservers |
Specifies the IPv4 addresses for NAP remediation servers |
8146 | Hiermee worden de IPv6-adressen opgegeven voor NAP-herstelservers |
Specifies the IPv6 addresses for NAP remediation servers |
8148 | Hiermee wordt het overzicht opgegeven van hardwarekenmerken van de client die de aanvraag doet |
Specifies the inventory list of hardware characteristics of the requesting client |
8149 | Hiermee worden de versiegegevens van het Windows-besturingssysteem opgegeven |
Specifies the Windows operating system version information |
8150 | Hiermee wordt de NAP-statusverklaring opgegeven |
Specifies the NAP statement of health |
8152 | Hiermee wordt de HCAP-locatiegroep van de client opgegeven |
Specifies the HCAP Location Group of the client |
8153 | Hiermee worden aanvullende statussen opgegeven die aan de client mogen worden toegewezen |
Specifies additional health states allowed to be assigned to the client |
8155 | Hiermee wordt het kenmerk HCAP User Group opgegeven dat door de client wordt geleverd. |
Specifies HCAP User Group attribute provided by the client. |
8158 | Hiermee wordt de GUID opgegeven voor het aanduiden van een RAS-transactie |
Specifies the GUID used to identify a RAS transaction |
44464 | Sdoias |
Sdoias |
53464 | SdoMachine Class |
SdoMachine Class |
55464 | SdoService Class |
SdoService Class |
59464 | Hiermee wordt authenticatie, autorisatie, controle en het instellen van accounts beheert voor pogingen to VPN-verbindingen, inbelverbindingen, draadloze 802.1x-verbindingen en Ethernet-switchverbindingen die compatibel zijn met het IETF RADIUS-protocol. |
Manages authentication, authorization, auditing, and accounting for VPN, dial-up, 802.1x wireless or Ethernet switch connection attempts that are compatible with the IETF RADIUS protocol. |
60464 | Internet Authentication Service |
Internet Authentication Service |
61464 | Nog geen beschrijving beschikbaar |
Description not yet defined |
65446 | Type versleuteling voor de gebruikersverbinding |
Specifies the encryption type for the user connection. |